scène 17

Gijs en Badeloch bespreken het einde

In het nauw gedreven nemen Badeloch en Gijs hun opties door. Eén van hen kan vluchten, maar alleen als de ander zich opoffert en in de burght blijft om de vijand op te houden.

GIJS EN BADELOCH BESPREKEN HET EINDE

GIJS

Goed. Dit is mijn plan. Jij vlucht, ik vecht me dood.

BADELOCH

Ben je belazerd, Gijs? De straten kleuren rood
Genoeg van ons familiebloed; het jouwe hoeft
Er heus niet overheen.

GIJS

                       Maar Badeloch, ik móet
het slot verdedigen.

BADELOCH

                     Waarom?! Wat wil je bereiken?

GIJS

De binnenplaats bekleden met zoveel mogelijk lijken.

BADELOCH

Je houdt 't geen twee minuten uit voor ze je verslaan.

GIJS

Dan ben ik tenminste met krijgsmanseer gegaan.

BADELOCH

We hebben vannacht honderden hun leven zien verliezen,
Zag dat er eervol uit? Hun blik te zien bevriezen,
Op de lippen nog de lucht van het roepen om hun moeder,

De broek bevuild van stront, en van't onstelpbaar bloeden.
Er is hier geen trots te redden, of glorie te verwerven.
Er is alleen de dood en elke idioot kan sterven!

GIJS

Ik kan nu toch niet vluchten. Teveel hebben hun leven
Om mijnentwil verloren. Ik heb mijn woord gegeven,
Dat ik de stad verdedigen blijven zal.

BADELOCH

                                      Maar Man!
De stad is al verloren! Het hek is van de dam!

GIJS

Door mijn schuld! Ik moest na m'n ballingschap zo nodig,  
weer hier gaan komen wonen, / en lokte zo de oorlog,
naar de stad. Ik bracht / de vijand binnen de muren,
en ik liet Vosmeer zelf / zijn vervloekte schip besturen!
Waarom heb ik het schip / niet laten onderzoeken?!
Ik stapel fout op fout, / en nu moet ik daarvoor boeten!

BADELOCH

Prima! We gaan boeten, maar we boeten niet vandaag.
Wij zullen ons leven lang, de schuld voor dit alles dragen.
En dat doen we heel ver weg. In 'n kasteeltje. In de bergen.

En dan zeggen we elke dag 'O, o, o, wat vinden we 't erg', en

'O, o, o, wat dom van jou' en 'Had naar je vrouw geluisterd'.
En dat doen we tot we grijs zijn en aan 't bed gekluisterd,

En pas als onze kleinkinderen sterk zijn en groot,
Dan pas, dappere, domme man, dan pas mag je dood!

GIJS

Mijn lief, neem toch de kinderen, en haast je naar de steiger.

De schuit die daar gereed ligt brengt jullie stil naar veiliger
gebied.

BADELOCH

       En jij komt mee.

GIJS

                       Ik volg je voor je't weet.

BADELOCH

Ha. 'k Zal nooit weten dat je volgde als je dat niet deed.
Die truuk ken ik, vader.

GIJS

                        Je aftocht moet gedekt
Ik leid hen af, terwijl jij ongemerkt vertrekt.

De stroom is wijd genoeg, al blokkeren ze de haven,

Een schuit ontsnapt hen wel.

BADELOCH

                       En jij wordt hier begraven,

Met een strijdbijl in je kruin.

GIJS

                      De Hemel zal mij beschermen.  

BADELOCH

Zoals die zich vannacht ook over Amsterdam ontfermde?
Er valt hier niets te winnen; 't is een nutteloze strijd!

GIJS

Mijn weerstand wint voor jullie vlucht kostbare tijd!

BADELOCH

Maar Gijs, wat dan? De reis is lang en vol gevaar!
Wie beschermt de vluchtenden tegen val en hinderlaag?

GIJS

De nacht dekt jullie aftocht. Ze merken 't 's ochtends pas.

BADELOCH

Dat werkt niet voor mij. Hier met je helm en harnas.

GIJS

Pardon?

BADELOCH

        Ik houd de vijand op, en jij bewaakt de vlucht,
beschermt de kind'ren en ieder die hier niet sterven wil,
Jij vecht beter dan ik. Daar maak je een verschil.
Hier niet. Hier sterven kan ik / precies even goed als jij.

GIJS

Dat nooit! In geen geval neem 'k in jouw plaats de wijk!

BADELOCH

Je harnas!

GIJS

Nee! Wat wil je ermee?

BADELOCH

                         Ik doe of ik jou ben.
Ik laat ze op me jagen.

GIJS

                        Nooit!

BADELOCH

                              Geef dan een argument!

GIJS

'k verbied het. 'k ben jouw heer! En ik ben hier de baas!

BADELOCH

Gestampvoet overtuigt niet. En Gijs, je bent helaas,
Gewoon geen goede leider. Kijk naar hoe het gaat!
De stad verbrandt. Dat is toch een vrij matig resultaat.

Geef me dat borstkuras. Ik moet op je lijken.

GIJS

Ik zou mezelf nooit meer in de spiegel kunnen kijken.

BADELOCH

Dan poets je je tanden voortaan maar met je ogen dicht.

GIJS

Maar Badeloch; mijn eer!

BADELOCH

                        Wat boeit mij dat nou weer?

T' is dood of leven, Gijsbrecht. Rot op en fuck jouw eer.

Heb jij je ooit om míjn eer 'n seconde druk gemaakt?
Dacht je aan mijn eer toen mijn vader en jij de afspraak,
zonder 't mij te vragen, maakten om mijn hand, en
´t voorrecht om jouw zaad in mijn buik te mogen planten?
Toen jullie mij verhandelden, en bevruchtten als een vaars.
Heb jij je om mijn trots bekommerd of mijn eer gespaard?
Nou?

GIJS is zo verbouwereerd dat het hem niets kan schelen dat BADELOCH zijn borstkuras bij hem los maakt en bij zichzelf omgespt.

GIJS

   Dus 't waren helemaal geen tranen van geluk.

BADELOCH

O man. Natuurlijk niet.  

GIJS

                        Was dan ons hele huwelijk,
Een vernedering voor jou?

BADELOCH

                         Ik heb mij met mijn lot,
en jou verzoend en weet dat ik veroordeeld tot
veel erger had kunnen zijn.

GIJS

                            Maar hield je ooit van mij?

BADELOCH

Ik houd nú van jou. Maar 't is tijd je nu gaat.
Ik hoor de stormram beuken. We hebben te lang gepraat.
Mannen! Dit is het einde. We hebben geen harten meer,
Ons gezin, onze geliefden, namen het met zich mee.
Ze vluchten voor hun leven veiligheid
Wij houden hier de poort, en winnen enkel tijd,

GIJS

Ik hou van je. Ik weet niet wat ik doen moet zonder jou.

BADELOCH

Leef voor onze kinderen. En nu ophoepelen. Gauw!

(weer tegen de troepen)

Ons leven is al weg, de ziel is al vergeven,
Al doden ze ons tien maal, we kunnen niet meer sneven!