scène 2

Aard ontdekt vosmeer

Wind en Sneeuw. Een modderige dijk. Vosmeer ligt met een rietpol op zijn hoofd verborgen te bibberen. Er komen soldaten voorbij hollen, van rechts naar links. Ze doen nogal overdreven alsof ze heel erg bang zijn. Als zij voorbij zijn steekt Vosmeer zijn hoofd op. Een tweede troep soldaten komt voorbij, weer met gilletjes en overdreven angstig, Vosmeer duikt snel weg tot ze voorbij zijn. Dan steekt hij zijn hoofd weer op en fluistert.

VOSMEER

Te Duivel wat is 't koud. Ik heb de hele nacht, Hier bibberend en bevend in de blubber doorgebracht. Waarom is me dit plan niet in de zomer opgekomen? Ik had hier in augustus heerlijk buiten kunnen dromen. Maarja, 't gaat juist om de kou, die is mijn sterkste kaart, Want in de stad daar brandt al geen weken meer een haard. We zien boven de muur geen schoorstenen meer roken. Zij kunnen zich niet verwarmen en ze kunnen niet meer koken. Daarom bied ik Gijsbrecht zo een verleidelijk aas; Een schip vol hout, vol brandstof belooft zijn volk soelaas. Maar 't aas verbergt een haak, en 't schip verbergt soldaten. De sterkste, bruutste veteranen die we konden vinden. Als't lukt slikt Amsterdam de angel zelf naar binnen.

Morgennacht komt heel het leger stiekem terug geslopen. En als't lukt vinden ze dan de stadspoorten wijd open.

Maar eerst moeten ze geloven, dat het beleg voorbij is. Dat ons leger is verslagen, en hun stad na 'n jaar weer vrij is. Daarom voert heel ons leger, nu een toneelstuk op.

Het doe alsof het terugtrekt, ik of ik mij verstop.

't is interactief theater. Het publiek is heel de stad.

En als 't klaar is buigen wij en branden de tent plat

Zo zullen we de van Amstels wat zand in d'ogen strooien. Nu hopen dat niemand daar gehoord heeft van 't paard van Troje.

Vosmeer duikt weer onder.

AARD VINDT VOSMEER

Er komt weer een groepje soldaten oprennen, die doen alsof ze heel erg bang zijn. Ze gooien hun wapens en schilden op de grond en nemen de benen. AARD komt brullend oprennen met een flinke speer in zijn handen. Hij geeft de achtervolging op. Dan trekt Vosmeer zijn aandacht.

AARD

Daar zit er één verstopt!

VOSMEER

Ik smeek u, Doodt me niet!

AARD

Grijp hem! Wie ben jij en wat doe jij in 't riet?

VOSMEER

Genade, ik geef mij over. Ik zal mij niet verweren.

'k Heb zelfs geen tandenstoker. U zult zich niet bezeren.

AARD

Je naam!

VOSMEER

Aeneas Vosmeer! Ik ben de adjudant, van Diederik van Haarlem. Ik ben zijn rechterhand.

AARD

Echt waar?

VOSMEER

Echt waar. En 'k zie aan het wapen dat u voert, Dat u Aard van Amstel bent, Gijs' generaal en broer.

AARD

Dat klopt.

VOSMEER

Goddank!

AARD

Goddank? We nemen je gevangen!?

VOSMEER

Ha! Als míjn heer me had gevonden, dan zou ik pas hangen! De Kennemers zijn wreed, dat zit niet in uw aard.

En daarbij ben ik levend uw broeder veel meer waard.

Breng me maar naar Gijsbrecht, ik kan hem veel vertellen.

AARD

(tegen de soldaten)

Gaan jullie hier maar verder. Ik zal hem vergezellen,

(tegen Vosmeer)

Kom mee dan, en geen grappen; want ik steek je overhoop.

VOSMEER

Geen zorgen, heer, ik ga al.

AARD

Opschieten, Vosmeer, loop!

allen af.