scène 7

het verhoor van vosmeer

Vosmeer speldt Gijs een verhaal op de mouw over hoe het nou toch komt dat er een schip vol met mooi droog knapperig brandhout voor de deur van de stad ligt juist op het moment dat het zo koud is en er zo een schrijnend tekort aan brandstof is in de stad.

HET VERHOOR VAN VOSMEER.

AARD weer op met Vosmeer. GIJS en AARD bedreigen VOSMEER.

AARD

Dit is dan mijn kadootje. Vrolijk kerstfeest iedereen.

(tegen VOSMEER)

Niet jij.

GIJS

Nou, Aard, wat leuk! Ik zocht er precies zo één.

Waar heb je die gevonden?

AARD

Bij Sloterdijk in 't riet.

Ik had hem niet gezien totdat hij om hulp riep.

Deze lag te bibberen en glibberen in het slijk,

Wat zal ik met hem doen? Zal ik hem gelijk

De mensen buiten geven? Ze willen met hem spelen.

GIJS

Dat spel zou de pier al heel snel gaan vervelen.

Ze zijn wat heetgebakerd. Ze zouden hem warm ontvangen,

Om hem vervolgens prompt aan een hengeltje te hangen.

AARD

En als de pier kon spreken?

GIJS

Een regenworm met praats?

Da's goud waard op de kermis. Dat gebruik je niet als aas.

VOSMEER

Doe wat u wilt.

GIJS

Verdomd!

AARD

De kronkelaar kan spreken.

VOSMEER

Geef me maar aan't volk, zodat het zich kan wreken,

Om daden die niet ik, maar mijn meester heeft begaan.
Kon ik hem dan 'nee' zeggen? En weig'ren mee te gaan?
Ik doe wat hij me opdraagt, al is het niet mijn zin.

ik loop als hij zegt: 'lopen', en spring als hij zegt: 'spring'.

En anders staat de beul wel klaar, met rad en hamer,

En breekt me al mijn botten. Ik moet wel gehoorzamen.

BADELOCH

Kom geef de man zijn zin en geef hem aan de stad.

HILDEGARD

Nou, 't zou met kerstmis sieren als u genade had.

VOSMEER

Heer Gijsbrecht straf me maar. 'k ben bereid te sterven.
'k Heb geprobeerd uw stad en burgers te verderven,
Mijn dood zal Kennemer- en Waterland behagen.
Maar 'k zal de dood van u met minder pijn verdragen,
Dan van mijn eigen volk, dat zich ondankbaar toont,
En mijn getrouwe dienst zo onrechtvaardig loont!

AARD

Hij zegt een officier te zijn, en beweert te weten,
Waarom Haarlem besloot het beleg af te breken.

GIJS

Je naam en rang.

VOSMEER

Aeneas Vosmeer. Luitenant.
En ik ben de bedenker van een vrij meesterlijk plan,
Om t' overmeesteren uw lang bestormde muren,
En als ik naar min zijn mijn schip had mogen sturen,
Dan had ik in één uur met list meer voor elkaar,
Dan met al 't bruut geweld van 't afgelopen jaar.

Ik ging veel in het donker onder dekking van de nacht,
Verkennen rond uw muren en bespiedde dan uw wacht.
Ik ontdekte toen een bolwerk dat nauwelijks werd bemand.
Er brandde zelden licht en geen wacht stond op de trans.
Toen ben ik door de gracht, bij duistere nacht gezwommen,

en stiekem op de wal en 't bolwerk in geklommen.
't was een pakhuis vol rommel, gebroken krijgsgerei.

AARD

Dat is de oude opslag, aan de Westerzij.

VOSMEER

Meteen zag ik het voor me. In't holst van de kerstnacht,
Als U vroom zit te bidden, dempen wij de gracht
Met takkenbundels mee gedragen op de rug,
Een ieder één of twee, zo maken wij een brug,
Die zwaar bepantserd volk voldoende dragen kan.
Dan beklommen wij de muur.

HILDEGARD

Dus dat was jullie plan!

Jij zou op kerstnacht moorden? Christus's geboortedag?

VOSMEER

We zouden enkel doen wat de rest van 't jaar óók mag.
Als God ons doel niet steunde, waren w'al verdoemd.

En als wel dan hadden wij ons wel weer met hem verzoend.

GIJS

Een geluk dat Hij met ons was, en je snode plan verbood.

VOSMEER

Nou dat lag niet aan God maar aan Egmond, d' idioot.

GIJS

Vertel.

VOSMEER

Na'n jaar waren de mannen 't beleg wel zat.
Nu 't eindeloze ploeteren, niet meer uitgericht had,
Dan moeite en volk verspild, en tijd voor niets versleten.
En dat werd vooral Diederik, de veldheer streng verweten.
Dat onrecht viel hem zwaar, en hield hem niet verplicht,
zijn eer en eed, hij had zijn anker lang gelicht.
Toen ik mijn plan vertelde, greep hij 't meteen aan.
Liet takkenbundels brengen naar een schip niet ver vandaan
het bolwerk, maar uit 't het zicht, door bomen.
Hij koos de troepen zelf, die met ons zouden komen.
Alles stond paraat. Maar Egmond hield het tegen.
Hij geloofde er niet in. Hij is geen groot strateeg en,

Hij vond 't ook niet netjes om 't op kerstnacht te doen.
Hierop riep Diederick kwaad: "Wat geef ik om fatsoen?"
"U bent de krijg begonnen en nu bent U te laf"
"om' de oorlog te voleinden? Dan maak ik het af!"

HILDEGARD

't Is waar dat heb ik hem letterlijk horen zeggen.

VOSMEER

De ruzie laaide op, en de heren gingen vechten,
Toen vloerde klaas de reus heer Egmond met één hoek.

HILDEGARD

Net wat ik u net zei!

VOSMEER

De moreel was daarna zoek.
Er waren elke dag weer nieuwe vechtpartijen.
En niemand had nog lust een aanval te bereiden.
Wat werd er niet aan tijd met kibbelen versleten?
Men sprak af in het klooster.

HILDEGARD

Daar kwam ik net aan toe!

VOSMEER

d' Officieren overlegden wat ze nu moesten gaan doen.

HILDEGARD

Dat heeft zich voor mijn ogen precies zo afgespeeld.

VOSMEER

(terzijde:)

Mooi! Diederik en Willem speelden goed toneel.

(weer tegen Gijs en Badeloch)

En algauw zou het gebeuren - men schoof de schuld op mij.
'k zou levens gaan verspillen met mijn waaghalzerij.
Al gauw werd ik door menig man van verraad verdacht,
Ik werd gemarteld en in mijn pijn bekende ik die klacht.
Ik werd ter dood veroordeeld. Die nacht sneed een vriend
mijn boeien los. Ik vluchtte en verschool mij in het riet.

GIJS

Wat een verhaal.

AARD

Heel mooi.

BADELOCH

't Was mooier met bewijs.

VOSMEER

Het is echt waar. Geloof me! Als ik u 't schip nu wijs?

GIJS

Het schip?

VOSMEER

Ja, 't Zeepaard. Het schip gevuld met hout.
Vol takken, planken, balken... Als 'k U dat wijzen zou?

GIJS

De stad heeft aan een lading brandhout bitt're nood.

HILDEGARD

Als God de stad begunstigd, dan is zijn gulheid groot.

BADELOCH

Wacht. Hoe heet dat schip?

VOSMEER

Het zeepaard.

BADELOCH

Echt? Het zou toch...
Ik ben hiervoor gewaarschuwd in 'n droom vanmiddag nog.

GIJS

Hier kan ik weinig mee.

BADELOCH

Weet ik maar: kijk uit.

GIJS

Ik ben voorzichtig maar 'k moet proberen deze buit,
de stad binnen te halen. 't Is het risico wel waard,
Als burgers kunnen stoken in de keuken en de haard.

AARD

We kunnen het niet buiten de muren laten liggen.
Wellicht wil Diederick het plan alsnog aanrichten.

VOSMEER

Als u bang bent voor een val, wil 'k zelf het schip wel halen.

GIJS

(tegen Vosmeer)

Goed. Ik neem je in dienst. Ik zal je goed betalen.

VOSMEER

Uw grootmoedigheid is´t moedigst en 't allergrootste.

HILDEGARD

Mijn heer, met uw verlof, ik ga weer terug naar 't klooster.

BADELOCH

Eerwaarde moeder, dank voor uw bezoek vanavond.

GIJS

Goed. Aan de slag. We gaan wat brandstof halen.