HILDEGARD VERTELT OVER DE RUZIE ONDER DE BELEGERAARS
BADELOCH
Dus Diederik's legertop verbleef het hele jaar lang,
Bij u daar in het klooster?
HILDEGARD
Dat klopt. Maar onder dwang.
En 't is maar wat je top noemt. Wat ik niet heb gehoord,
Aan vloeken, vuile praat, en plannen voor uw moord.
d'Een zette u levend en geketend op een rad,
Een ander rold' u naakt in 'n volgespijkerd vat,
Ze wedden om uw botten en organen als souvenir,
Naar huis te kunnen nemen.
GIJS
Wat 'n sympathiek vertier.
HILDEGARD
Een ander scheurd' u liever met vier paarden uit elkaar,
Weer één verbrandde u langzaam van uw voeten tot uw haar,
Het meeste aandacht kregen uw - ahem - edele delen,
Afknijpen met een tang, dan met een grote hamer...
GIJS
(door hem heen)
... bedankt. 'k Kan me de rest verbeelden.
BADELOCH
Heeft u misschien daar iets gehoord dat kan verklaren
Waarom die edele heren die plannen lieten varen?
HILDEGARD
Ze moesten wel. Ze konden 't niet langer meer verduren.
GIJS
Hoezo? Wij deden niets en bleven achter onze muren.
HILDEGARD
(wijs en cryptisch)
Het wintert fel als t' ene roofdier 't andere eet.
GIJS
Dat begrijp ik niet.
HILDEGARD
´t Was de rot die 'n leger vreet
Van binnenuit. Ik hoorde hen over 'n plan iets mompelen.
Om Amsterdam al stil bij duister t' overrompelen.
Maar Diederik van Haarlem en zijn heer Willem van Egmond,
Werden het niet eens over hoe men 't gevecht aanbond.
Diederik had een plan, ik weet niet wat het inhield,
't was iets met een schip. Maar Egmond wilde niet.
Nou. Diederik is een stijfkop, die nimmer luisteren wil.
En Willem evenzeer en zo groeide het geschil.
Er waren officieren die 't geheel trachtten te sussen,
Maar toen kwam Diederiks lijfwacht, die gigant ertussen.
d' Enorme Klaas van Kijten, de reus uit Spaarnwou,
Zo onbeschoft als groot, en even dom als trouw,
Hij ziet Died'rik bedreigd, en grijpt de veldheer Egmond,
En beukt hem met zijn vuist in één klap op de grond.
Toen Egmonds mannen zagen dat hun heer voor pampus lag,
Waren zij natuurlijk woedend en 't was enkel uit ontzag
Voor de spierkracht van de reus, dat zij geen wapens trokken.
GIJS
Wat een verhaal mijn Hildegard, wij hangen aan uw lippen.
't verslag van Aad mijn broer, kan daar vast niet aan tippen.
Ha! Egmond zo t' zien liggen, zijn mannen zo bevreesd!
Oh! Op die op die muur dag een vlieg te zijn geweest!
HILDEGARD
Zo ging men uit elkaar. Geheel verdeeld door wrok en
't voortdurende wantrouwen, de kift en kinnesinne.
Geruchten vlogen rond over verraad van binnen.
En toen...
AARD
(valt in)
Iets dergelijks heeft de Gooier die 'k ving me ook verteld.
GIJS
OJaaa, je worm. Wat zei die?
AARD
(staat op)
Vraag het de pieremans zelf.
Ik haal hem. Zo terug.
Gaat af om Vosmeer te halen.
BADELOCH
Ik benijd hem zo.
GIJS
Wie?
BADELOCH
Aard.
Aard.
Hij zit die schoften achterna met bebloede hellebaard
O! Na 't al dat leed dat schorem op te drijven.
En bij elk van hen de kopjes te scheiden van de lijven.
Nog 'n toetje lieverd?
GIJS
Nee, dank.
BADELOCH
Echt niet? 't Is taart.
GIJS
Nee echt, voor mij is't genoeg.
BADELOCH
(schept op)
Nou, ík ben nog lang niet klaar.