KERSTDINER BIJ DE VAN AMSTELS. GIJS EN BADELOCH.
Hildegard komt op. Sneeuw op zijn schouders, in zijn handen blazend tegen de kou.
HILDEGARD
Een zalig kerstfeest allen! De zoete Jezus zij
met u en uwe stad en sta u eeuwig bij
in allerhande nood. Wat doet mij dit een deugd,
om u allen hier te zien. O mensen wat een vreugd!
BADELOCH
Eerwaarde Hildegard! Wij maakten ons zo'n zorgen.
GIJS
Zijn uw klooster en uw zusters veilig en geborgen?
HILDEGARD
Geen haar is ons gekrenkt, geen boom werd omgehakt,
De kerk en bijgebouwen zijn allen nog intact.
Ze durfden de ontwijding van een klooster toch niet aan.
Ze hebben ons denk ik daarom onze gang maar laten gaan.
O, mjam. Dat ziet er lekker uit.
GIJS
Neem plaats, we wachten
nog op Aard. U zit naast mij.
HILDEGARD
Het ziet er prachtig
uit. Heeft u het zelf versierd?
BADELOCH
Nee, tuurlijk niet.
AARD komt op, nog in wapenrusting en vies van de modder.
GIJS
Ha, Aard!
AARD
Hoi. Eerwaarde. Rare dag vandaag.
GIJS
Vertel.
AARD
Het leek wel of de haas de vos verjaagt.
GIJS
Hier, neem wat te drinken en vertel me wat je zag.
AARD
De tegenstander vluchtte, zonder stoot of slag,
Liet de wapens vallen, wierp het harnas af,
Zette het op een lopen, en met een flinke draf.
Broederlief, ik zeg je, dat zie je niet gauw nog 's.
De hele dijk zag geel van provinciale toges.
We hebben ze tot Sloterdijk nog eventjes gepest,
En zijn als dapp're hanen teruggekeerd naar 't nest
Waar jij als kloeke hoender op de eitjes broedt,
Voor straks heb ik een wormpje voor je opgewroet.
GIJS
Een worm? O mjam. Waar heb je die bewaard?
BADELOCH
Zullen we eerst eten?
AARD
Ja, ik heb honger als een paard.
GIJS
(brengt een toost uit. heel plechtig en gedragen)
Het hemelse gerecht heeft zich ten langen leste
Ontfermd over mij, en mijn benarde veste,
en arme burgerij. En op mijn volks gebed,
En dagelijks geschrei, de bange stad ontzet.
Ja op 't verjaren zelf van de één jaar lange strijd,
Wordt de moegestreden muur, van 't beleg bevrijd.
Ik zag vanaf die muur de platgetreden grond,
Verdwenen was het leger, dat ons naar 't leven stond.
Wat heb ik het gemist; 't geliefde vergezicht:
De Amsterdamse vlakte, in 't grijze winterlicht.
Heel 't gebied was leeg, slechts her en der verspreid,
Lagen wapens, helmen, harnassen, belegeringsgerei,
Alsof ze in paniek en haast waren weggesmeten.
We kunnen eindelijk weer ademen. En eindelijk weer eten.
Allen grinniken beleefd
De van Amstels hebben de stad altijd trouw gediend.
Maar ze heeft vanwege ons dit jaar ook onverdiend
veel leed ondergaan. Wij zijn de oorlog niet gestart,
Maar als wij Floris niet zijn welverdiende straf,
Voor 't verkrachten van mijn nichtje Machteld hadden gegeven,
Hoeveel van onze burgers zouden dan vandaag nog leven?
AARD
Ach, Flauwekul, Gijs. Serieus.
BADELOCH
Haarlem viel óns aan.
AARD
Zíj hebben het op ons gemunt en jij trekt jou dat aan?
BADELOCH
Gijs, je bent een schat,en tuurlijk ben ik de stad
dankbaar voor hun trouw, maar verder moet 't niet gaan.
Wij zijn dit niet begonnen, en deden het hen niet aan.
GIJS
Ik wil alleen maar zeggen, dat wij de plicht nu hebben,
het leed dat de stad is aangedaan, zo mogelijk te verhelpen.
Nu het eindelijk vrede is, kunnen wij beginnen...
BADELOCH
Vrede? Wie heeft het over vrede?
Zolang we nog niet weten waarom Haarlem en Heemstede,
Het beleg hebben beëindigd duurt de oorlog voort.
HILDEGARD
Ik kan daar wel licht op schijnen, met wat ik heb gehoord.
Mijn klooster was het onderdak voor d' hoogste officieren,
We moesten hen wel toestaan zich bij ons t' inkwartieren.